Het Jansenisme: stimulans voor een ‘persoonlijk geloof’
Nog niet zo lang geleden werden Oud-Katholieken in Nederland wel eens de ‘kerk van de jansenisten’ genoemd. Dat was niet altijd even vriendelijk bedoeld. De spirituele beweging in de zeventiende en de achttiende eeuw, die deze naam droeg, wordt namelijk haar achterdocht jegens de wereld nog al eens ingewreven. Enerzijds is dat misschien terecht, anderzijds mag het ons niet doen voorbijgaan aan de spirituele en morele bijdrage die de beweging aan het westerse katholicisme leverde. De tijd waarin het jansenisme ontstond was eerder woelig van klimaat. De Europese cultuur evolueerde sterk en de maatschappij maakte grote veranderingen door. De absolute monarchie had afgedaan en moest plaats maken voor een meer democratische staatsvorm. Daarbij was de opkomst van de burgerij als maatschappelijke groep van groot belang. Op economisch gebied tekenden zich de eerste contouren van een vrije markt economie af. Het nationalisme als culturele stroming maakte opgang en de mens als individu met een eigen verantwoording werd nadrukkelijk naar voor geschoven.
Temidden van al deze ‘vooruitgang’, die ontsproot aan een poging om ‘rationeler’ om te gaan met mens een wereld, kwam het jansenisme op voor een ‘cultuur van het hart’. Sympathisanten van het jansenisme zagen zich immers geconfronteerd met de negatieve gevolgen die de maatschappelijke en culturele ontwikkelingen hadden voor, bij voorbeeld, de gewone mensen. De culturele ontworteling, die gepaard ging met geestelijke en materiële armoede, bedreigde het geloof en de goede zeden.
Het Jansenisme vond zijn inspiratiebron onder andere in de wijze waarop Augustinus het christelijk geloof verwoordde. In zijn spoor wilden de jansenisten ruimte maken voor ene mystieke geloofsbeleving die het christelijk geloof met het leven verbindt. Zo zochten de jansenisten naar een oprechte beleving van de sacramenten en dat leidde vaak tot een zeer bewuste vroomheid. Want het is het jansenisme om een interne revolutie te doen. De jansenisten waren er van overtuigd dat elk individu geroepen is een persoonlijke band met Christus op te bouwen.
Alles had voor het jansenisme een bepaalde betekenis in het kader van het heil. Niet alleen het gebed en de sacramenten, maar ook het werk, de bewondering voor de natuur of het scheppen van kunst. Het jansenisme wilde de maatschappij doordringen van een christelijke geest en wilde dat doel bereiken door ‘genade’, met andere woorden: een bekering van het hart. De jansenistische kijk op het geloof is, tot op vandaag, van grote invloed geweest in onze kerk. De nadruk op de persoonlijke vroomheid en de individuele verantwoordelijkheid hebben we aan het jansenisme te danken. Het geloof is een persoonlijk waagstuk, waar je zelf de verantwoordelijkheid voor draagt en waarop je persoonlijk kan worden aangesproken. Iedere gelovige dient zich daarom toe te leggen op de bewuste ontwikkeling van een persoonlijke spiritualiteit: een eigen wijze om het geloof te beleven en tot uitdrukking te brengen. Van de kerk mag de gelovige daartoe de nodige hulp en ondersteuning verwachten.
Hetzelfde geldt ten aanzien van de persoonlijke verantwoordelijkheid op het morele vlak. Van de kerk mag de gelovige voldoende aanbod verwachten opdat hij/zij zich gelovig zou kunnen oriënteren tegenover wat cultureel en maatschappelijk aan de orde van de dag is. De kerk dient in dit verband vooral een stimulerende rol te spelen teneinde de gelovigen in staat te stellen een persoonlijke en gelovige houding ten aanzien van een en ander te ontwikkelen.
Elke gelovige: persoonlijk verantwoordelijk .
Het liberalisme dat in het midden van de negentiende eeuw in Europa aan de orde van de dag was, inspireerde ook de Oud-Katholieke beweging. Het liberalisme wilde ruimte maken voor de kritische geest en voor het in alle vrijheid zoeken naar waarheid.
In dat spoor wilde de Oud-Katholieke beweging in de Katholieke kerk de pleitbezorger zijn van politieke, intellectuele en religieuze vrijheid in denken en in beslissen. Mondigheid was voor de Oud-Katholieken een evangelische deugd en het persoonlijk geweten, in de mate dat het gevormd was door de evangelische boodschap, een bron voor gelovige creativiteit. Overigens dankte de beweging zelf haar ontstaan aan de gewetensovertuiging van gelovigen, die de openheid van hun kerk ten aanzien van de cultuur en de wetenschap bepleitten.
Die nadruk op vrijheid en mondigheid is een kostbare erfenis, waarop onze kerk tot op vandaag verder bouwt. Dat de individuele gelovige in geweten dient te beslissen de concretisering van het geloof in het dagelijkse leven, is tot de ’traditionele Oud-Katholieke opvatting’ gaan behoren. De kerk neemt de eigen verantwoording van de gelovigen niet over. ‘Geloven”‘is een persoonlijke keuze die gevoed wordt door de bekering van het hart. Dat vraagt om een zekere ernst (noem het ‘vroomheid’) teneinde een helder inzicht te krijgen in de consequenties voor de praktijk van het dagelijkse leven. Dat vraagt vooral ook om een persoonlijk ‘commitment’ ten einde in tal van morele vragen, die we allen op onze levensweg tegenkomen, tot een eigen afweging en keuze te komen.
Het is een kunst in dit verband het achterna hollen van modetrends te vermijden en ‘evangelisch kritisch’ om te gaan met wat in cultuur en maatschappij heet ‘in’ te zijn. In die kritische geest komt de mondigheid en de vrijheid van de christenen vooral tot uiting. ‘Keur alles, behoud het goede’, geeft Paulus de gemeente in Thessalonika als wijze raad (1 Thess. 5,21). Maar kunnen we zoveel kritische geest wel van iedere gelovige verwachten? Weegt deze verantwoording niet te zwaar op de schouders van de individuele gelovige? Het gevaar voor overschatting is inderdaad niet denkbeeldig. Het geloof mag dan wel een hoogst persoonlijke zaak zijn, toch staan we er niet alleen voor. Gelukkig is er de kerk nog. Het is de taak van de kerk de gelovige van de nodige ruggesteun te voorzien, zowel spiritueel als emotioneel. Met andere woorden: van de kerk mag de gelovige voldoende geestelijk voedsel verwachten en ook bevestiging door de ontmoeting met medegelovigen. De kerk zou een centrum voor ‘moreel beraad’ kunnen zijn: een trefpunt voor allen die zoeken naar mogelijkheden om het Rijk van God in onze tijd een concreet stapje dichterbij te brengen. Als de kerk (mede) verstaan wordt als zo’n soort van ‘morele gemeenschap’ is ze in staat het juiste klimaat te bieden waarin vrijheid en verantwoordelijkheid van de individuele christen kan gedijen. Ook voor de Oud-Katholieke Kerk blijft dat een uitdaging!
Artikel overgenomen van de website van OKK Amersfoort.